Unbound, het tweede event van de LifeTime-serie, is met z'n veelal uitgestrekte wegen op mijn lijf geschreven. In aanloop naar deze gravelrace van circa 320 kilometer kende ik dus geen enkele angst. In tegenstelling tot een mountainbikewedstrijd als Sea Otter lag ik hier niet wakker over fiets-, materiaal- en voedingskeuzes. Evenmin twijfelde ik of het parcours voor mij als 'roadie' misschien te technisch zou zijn. Nee, toen Specialized me vorig jaar in december vroeg welk frame ze dit jaar voor me moesten lakken, de Crux of de Diverge, wist ik het meteen: de Diverge. Die biedt meer comfort, iets wat ik in een lange race als Unbound belangrijker vind dan gewicht. Daarbij dacht ik terug aan vorig jaar, toen Ian Boswell en ik eerste en tweede werden op Diverges. Iets wat goed zit, wijzig je natuurlijk niet.
De fiets is natuurlijk ontzettend belangrijk als je met ambities naar Unbound gaat, dus allereerst kort iets over mijn setup – die trouwens gelijk was aan vorig jaar. Ik reed met een Diverge S-Works frame met Roval Terra CLX-wielen en Specialized Pathfinder Pro-banden (42 mm zonder binnenband). Qua aandrijving koos ik voor een Shimano GRX 2-by groepset. Die twee voorbladen vind ik fijn vanwege het grotere bereik van versnellingen en de kleinere stappen ertussen. Enne, als roadie ben ik het natuurlijk toch al gewend om met een voorderailleur te schakelen. Qua versnellingen koos ik voor standaard GRX (48-31 voor en 11-34 achter). Daarnaast reed ik met Pro-onderdelen. Ik ben echt dol op het offroad Stealth-zadel en het gravelstuur met 20 graden flare. De breedte van dit stuur is 40 centimeter, je bent net iets meer aero.
Aerodynamica is best een dingetje tijdens een lange race zoals Unbound. Als je een paar watt kunt besparen, maakt dat een groot verschil op een inspanning van 10 uur. Ondanks de potentiele besparing van 30 watt koos ik ervoor mijn aerobars niet mee te nemen. Waarom vraag je? Omdat ik ze niet veilig vindt voor dit soort massa-evenementen. Het liefst zou ik willen dat iedereen ze thuisliet zodat niemand er voor of nadelen van had. Voorafgaand aan Unbound was er onder de profs enige discussie over per e-mail. Ik mengde me daar niet in. Dat was een bewuste keuze, want ik herinnerde me vorig jaar: toen gebruikten we de aerobars ook niet en werden we mooi 1 en 2. Toen 16 van de 19 instemden met het voorstel om ze niet te gebruiken, was er al helemaal geen reden meer om me er druk om te maken. Op de wedstrijddag ging m’n wekker al om half vier in de morgen af. Hoe vroeg ook, ik was blij dat ik 6 uur slaap had gehad, veel meer dan vorig jaar. Dat was een fijne opsteker. Na meer dan genoeg haver en koffie reden we in 30 minuten naar Emporia, de startplek. Gelukkig was het er koel en droog. En dat terwijl er de hele week ervoor werd gesproken over regen op de wedstrijddag. Ik vond dat maar wat fijn, want ik haat het om in nat weer te starten. Onderweg heb ik daar minder moeite mee, omdat ik dan in beweging ben. Op zulke momenten zet ik bij regen gewoon door.
De start van Unbound was als altijd erg hectisch. Dat krijg je als er aan kop van de wedstrijd zo’n 200 renners rijden die nerveus zijn en daarbij nog niet vermoeid. We sprintten voor elke bocht om daar als eerste in te duiken, wat de nodige valpartijen veroorzaakte. Gelukkig kon ik een grote valpartij dicht bij me ontwijken. Onder meer Lachlan Morton was daar wel het slachtoffer. Er deden zich nog veel meer valpartijen voor, maar ik merkte ze lang niet allemaal op omdat die achter me gebeurden. Soms kun je er maar beter voor blijven.
Naarmate de kilometers verstreken, raakten de renners vermoeider. Er was daardoor iets minder nervositeit. Sommige goede renners kregen al na een kilometer of 30 een lekke band en moesten zich terugknokken. Ik bleef koel en probeerde steeds bij de eerste 20 renners te blijven, zodat ik het parcours goed kon overzien en zicht had op mogelijke gevaren. Ik nipte uit mijn bidon met koolhydraten en startte na 75 minuten wedstrijd met eten. Ik hield een mooi voedingsritme aan: om de 30 minuten nam ik Clif Bloks om mijn energietank gevuld te houden.
Na m’n eerste eetmoment keek ik achterom en kon ik de glimlach op m’n gezicht niet onderdrukken. Waarom? De renners achter me, rijdend in een lange rij, zagen bij de beesten af. Het tempo lag hoog, hier begon de grote afvalrace. Zou je nu lekrijden, dan was je gewoon gezien. Ik probeerde vooraan zo veel mogelijk energie te sparen door alert te zijn op zijwind, ik wilde niet in achterste waaiers terechtkomen. Tussen kilometer 75 en kilometer 120 zag ik de sterke jongens opkomen. Natuurlijk was Pete Stetina een van hen. Ian Boswell zat lekker in het laatste wiel van de kopgroep te chillen en ook de andere 'Dutch mafia' was present. Ook spotte ik Nathan Haas en Paul Voss, twee voormalige WorldTour-renners. En plotseling zag ik ook Brent Bookwalter, eveneens een oud-collega. We maakten een praatje. Hij raakte stilaan vermoeid en ik wenste hem veel succes. We hadden er net een kwart van de race op zitten. Dat was allesbehalve een goed moment om je moe te voelen...